Judges 4

48) was Samgar,

Te weten, richter, verlosser.

49) ossenstok;

Het Hebreeuwse woord komt van leren, en betekent zulk een stok, knods of roede, waaraan een of meer prikkels zijn, dienende om de ossen in het ploegen te leren voortgaan. Hiermede wordt te kennen gegeven de slechtheid en geringheid der middelen, die nochtans van den Heere alzo zijn gezegend, dat veel welgewapend volk daartegen niet heeft kunnen bestaan, gelijk David Goliath met zijn slinger neervelde. Vergelijk 1 Cor. 1:28, en zie boven, Richt. 3:15, en onder, Richt. 15:15, enz.

1Co 1.28 Jud 3.15 15.15
1) verkocht hen de HEERE

Zie boven, Richt. 2:14.

Jud 2.14

2) Jabin,

Zie van een ander Jabin, Joz. 11:1.

Jos 11.1

3) Kana„nieten,

Hierdoor worden somtijds in het algemeen verstaan al de heidense volken, die in Kana„n woonden; somtijds gelijk hier, een bijzonder volk onder al dezen, wonende aan de noordelijke grenzen van Kana„n.

4) Hazor regeerde;

Zie Joz. 11:10,11, en Joz. 19:36; Jer. 49:28.

Jos 11.10,11 19.36 Jer 49.28

5) dezelve nu

Te weten, Sisera, of [gelijk sommigen] Jabin.

6) Haroseth der heidenen.

Een stad, gelegen aan de wateren van Merom, van welke te zien is Joz. 11:5,7. Het kan zijn dat verscheidene overgebleven heidense volken zich hier nedergeslagen hebben, om onder de macht van Jabin en Sisera tegen Isra‰l verzekerd te zijn. Hebreeuws, Charoscheth.

Jos 11.5,7
7) vrouw,

Hebreeuws, een vrouw een profetes; alzo onder, Richt. 6:8, een man een profeet.

Jud 6.8

8) Lappidoth,

De naam van een man, van welken de Heilige Schrift elders niet meldt. Sommigen nemen Lappidoth voor den naam der geboorteplaats van Debora.

9) palmboom van Debora,

Alzo naar Debora genoemd.

10) ten gerichte.

Om van haar, als een profetes, des Heeren wil te vernemen in zaken, waarin zij geen uitkomst wisten te vinden bij zichzelven, of door de ordinaire wegen van onderwijs of justitie.

11) Kedes Nafthali;

Een stad in Nafthali, Joz. 19:32,37. Geordineerd tot een vrijstad, Joz. 20:7; mede den Levieten gegeven, Joz. 21:32; zie ook 2 Kon. 15:29. Zij was gelegen op een berg tussen de wateren van Merom en de zee Gennesareth. Een ander Kedes was er in Issaschar, 1 Kron. 6:72.

Jos 19.32,37 20.7 21.32 2Ki 15.29 1Ch 6.72

12) Heeft de HEERE,

Alsof zij zeide: Immers, of zekerlijk heeft Hij het u geboden. Zulk een manier van vragen bevestigt zekerlijk hetgeen vraaggewijs gezegd wordt; alzo onder, Richt. 4:14, en Richt. 6:14, enz.

Jud 4.14 6.14

13) trek op de berg

Versta: trek tot u, dat is, vergader tot u, breng tezamen, doe tot u komen; gebruikende daartoe de redenen, die ik u nu heb bekendgemaakt, en de hulp der oversten onder de stammen; vergelijk onder, Richt. 5:14. Waartegen God in Richt. 4:7 zegt: Ik zal Sisera tot u trekken.

Jud 5.14 4.7

14) Thabor,

Gelegen in den stam Zebulon, naar het westen, bij de beek Kison; zie Ps. 89:13; 1 Sam. 10:3; Jer. 46:18; Hos. 5:1.

Ps 89.12 1Sa 10.3 Jer 46.18 Ho 5.1
15) trekken Sisera,

Dat is, Ik zal door mijn goddelijke kracht en regering hem aldaar tot u doen komen. De beek of rivier Kison liep uit de zee Gennesareth naar het westen bij den berg Karmel in de Middellandse zee, zijnde als een scheiding tussen Issaschar en Zebulon.

16) zal zekerlijk met u trekken,

Hebreeuws, gaande gaan, of trekkende trekken.

17) op dezen weg,

Of, op dezen tocht, dien gij doet. Anders, om des wegs wil dien gij gaat; dat is, omdat gij zo zwak van vertrouwen zijt, dat gij zonder mij het gebod des Heeren niet wilt achtervolgen, zo zal ook een vrouw daarvan de eer hebben.

18) verkopen

Dat is, overleveren. Zie boven, Richt. 2:14.

Jud 2.14

19) vrouw.

Dit kan men verstaan van Jael, of ook van Debora zelve.

20) en hij toog op,

Anders, deed tien duizend man nevens zich optrekken. Hebreeuws, met, nevens, of, aan zijn voeten; dat is, die hem volgden, zijn voetstappen natraden. Zie Exod. 11:8; 1 Kon. 20:10.

Ex 11.8 1Ki 20.10
21) Heber nu,

De man van Jael, van welken onder, Richt. 4:17, enz. Hebreeuws, Cheber.

Jud 4.17

22) Keniet,

Zie Num. 24:21,22; boven, Richt. 1:16, en de aantekeningen aldaar.

Nu 24.21,22 Jud 1.16

23) Ka‹n,

Dat is, van de Kenieten hebbende hun woonplaats in de woestijn van Juda. Zie boven, Richt. 1:16.

Jud 1.16

24) Hobab,

Zie Num. 10:29. Anders genaamd Jethro.

Nu 10.29
25) riep Sisera al zijn wagenen bijeen,

Dat is, hij deed hen door uitroeping bijeenkomen, of, hij ontbood hen.

26) is de HEERE

Zie van zulke vragen boven, Richt. 4:6.

Jud 4.6

27) voor uw aangezicht henen uitgetogen?

Als de opperste krijgsoverste, om voor u te strijden en u de victorie te beschikken. Zie onder, Richt. 5:20; 2 Sam. 5:24.

Jud 5.20 2Sa 5.24
28) versloeg Sisera,

Zie Richt. 5:20.

Jud 5.20

29) scherpte des zwaards,

Hebreeuws, door, of, aan den mond des zwaards; alzo in Richt. 4:16. Anders, verschrikte, enz., voor de, enz., waarvan de zin zou wezen dat God hen op een bijzondere wijze verbaasd heeft gemaakt, opdat zij zonder tegenstand door der Isra‰lieten zwaard mochten vallen.

Jud 4.16
30) tot een toe.

Dat is, dat er ook niet een overbleef. Vergelijk Richt. 14:3, en Ps. 53:4; Rom. 3:12, enz.

Jud 14.3 Ps 53.3 Ro 3.12
31) deken.

Of, een ruige, ruwe sprei.

32) Niemand.

Of, neen.

33) Daarna nam Jael,

Deze daad van Jael wordt van den Geest des Heeren in het volgende [Richt. 5:23, enz.] hogelijk geroemd, als gedaan zijnde uit een bijzonderen ijver van God ingegeven en op zijn bevel van Debora en Barak gepubliceerd.

Jud 5.23

34) der tent,

Dien men gebruikte in het spannen en hechten van de tenten, zijnde van zulk een lengte, dat hij door het hoofd van Sisera kon reiken in de aarde; van gelijke is de hamer naar evenredigheid geweest. Zie onder, Richt. 5:26.

Jud 5.26

35) vast werd;

Of, indrong, te weten, de nagel, of zij vestigde [hem] in de aarde.

36) ging steeds voort,

Hebreeuws, ging gaande; dat is, hunlieder macht nam steeds toe, zodat zij Jabin overweldigden.

Copyright information for DutKant